Infobord telefooncel
Telefooncel ontwerp Brinkman en van der Vlugt (1931)
Als na 1881 de eerste telefoonnetten ontstaan zijn er nauwelijks openbare telefoons. Er bestaat ook geen behoefte aan, het aantal abonnees is daarvoor veel te klein. Als de telefoonnetten groeien en met elkaar worden verbonden verandert dat. De belangstelling voor de telefoon neemt dan snel toe. Wanneer men zelf geen telefoon heeft zijn er twee mogelijkheden, de spreekcellen, de ‘officiële’ openbare telefoon, en de telefoons in cafés, winkels of kiosken.
Spreekcellen zijn er eerst alleen op de spoorweg- en tramstations. Later komen ze ook in de grote postkantoren en in andere openbare gelegenheden.
Meestal is de spreekcel niet veel meer dan een geïmproviseerd houten hokje met een telefoontoestel.
Echt populair zijn de spreekcellen niet; ze leveren nauwelijks iets op. Dat is niet zo vreemd, want een gesprek in zo’n cel is duur. Dat kost een kwartje, terwijl bij cafés en winkels voor een dubbeltje of vaak zelfs gratis gebeld kan worden. Dat laatste komt doordat alleen abonnementsgeld betaald hoeft te worden, daarvoor mag onbeperkt getelefoneerd worden. Het grootste probleem van de spreekcellen en van het telefoneren bij een café, een kiosk of een winkel, is dat de telefoon geen 24 uur per dag beschikbaar is. Daarom wordt al in 1905 gesproken over de plaatsing van telefooncellen op straat. Door de hoge kosten van het ontwerp komt het daar voorlopig nog niet van.
De eerste straatcel wordt in 1931 op het Valeriusplein geplaatst. De ontwerper lijkt geïnspireerd te zijn geweest door de populaire felrode Engelse telefooncel. Die kleur durft men niet aan, de cel wordt dan ook in een bescheiden beige geschilderd.
Begin jaren dertig benaderde J.F. van Royen, het hoofd esthetische verzorging van de PTT, Brinkman & Van der Vlugt voor het ontwerp van een telefooncel. Dit architectenbureau, dat bekend stond om een sterke voorkeur voor functionaliteit (o.m. Feijenoordstadion en van Nelle complex in Rotterdam), kiest voor een transparante zuil van staal en glas, die ‘s avonds verlicht is en niet wordt ontsierd door reclame.
Bij de vormgeving is getracht de telefooncel zo transparant mogelijk te houden. Het telefoontoestel is aan twee verticale buizen gehangen. Het aantal horizontale roeden is tot een minimum beperkt. Met een schreefloze letter is het woord telefoon aangebracht. Verder moest bij het ontwerp rekening worden gehouden met serieproductie.
Mei 1932 werd de eerste telefooncel op het Vreeburg in Utrecht in gebruik genomen. Een eerste serie van veertig cellen werd door de firma Braat geproduceerd. Vanwege de hoge kosten en de gevoeligheid voor vandalisme werd een aangepast type ontwikkeld. Via een openbare inschrijving werd een lagere prijs bedongen. De cellen werden vanaf 1933 geproduceerd door de firma Gispen, waarmee Van der Vlugt regelmatig samenwerkte. De eerste telefooncellen van Gispen werden nog in de fabriek aan de Voorhaven in Delfshaven gefabriceerd. Oorspronkelijk waren 400 telefooncellen gepland. Gedurende de vijftig jaar dat dit type cel in gebruik is geweest zijn meer dan 7500 exemplaren door heel Nederland geplaatst.
Op enkele plekken in Nederland staan nog authentieke telefooncellen. Op het Haagse Buitenhof, in de faculteit Bouwkunde van de TU Delft en ook in het Albeda College op het Zuster Hennekeplein 80 staan nog originele telefooncellen. De telefooncel bij Museum Boijmans-Van Beuningen was onderdeel van een tentoonstelling over het Nieuwe Bouwen. Deze telefooncel is een echt museumstuk geworden.