bord Twents werkliedenwerkhuis

Textielarbeiders pendelen per tram tussen huis en fabriek

De industriële ontwikkelingen in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw leidden tot grote veranderingen in het dagelijks leven. Ook in het oosten des lands. De komst van verschillende fabrieken zorgde voor een grote trek naar steden als Enschede en Almelo met hun textielindustrie en de Hengelose metaalindustrie. Maar ook in kleinere plaatsen in Twente, Achterhoek en Westfalen kreeg de textielindustrie voet aan de grond. De transportbehoefte voor goederen én mensen groeide in die tijd enorm.

Toch bleek de aanleg van spoorlijnen niet altijd financieel haalbaar. Dit veranderde toen in 1878 de Wet op de lokaalspoor- en tramwegen werd aangenomen. Verschillende fabrikanten namen het heft in handen en financierden zelf de aanleg van railverbindingen. Zo ook Mathieu van Delden uit het Duitse Gronau en Diederich Gelderman uit Oldenzaal. Zij zorgden ervoor dat in 1903 de Nederlandsch-

Westfaalsche Stoomtram-Maatschappij (NWSM) werd geopend. Op het traject Denekamp – Oldenzaal – Losser – Gronau (D) reden stoomtrams – geëxploiteerd door de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HSM) – textielarbeiders heen en weer tussen woonplaats en werklocatie.

De HSM C905 werd in 1903 gebouwd door fabrikant Werkspoor. Er was plaats voor maar liefst 98 personen, wat neerkomt op ongeveer één vierkante meter ruimte per reiziger. Met de start van de samenwerking tussen HSM en de Staatsspoorwegen (SS) onder de naam Nederlandsche Spoorwegen (NS) in 1917, werden de zes werkliedenrijtuigen ook in andere delen van Nederland ingezet. Uiteindelijk werden zij allen in 1939 buiten dienst gesteld. In 1971 kwam het rijtuig in bezit van Museum Buurtspoorweg, waar het in 2004 officieel opnieuw in dienst is gesteld.